Translate

woensdag 7 augustus 2013

Interview Truus Menger

Ik kreeg het bijzondere verzoek om de Nederlandse verzetsheldin Truus Menger te interviewen voor het Auschwitz Bulletin samen met mijn moeder Anet Bleich! Hieronder het resultaat.


Bijeen, als bange jongen van een adelaar/op het uitgehaalde nest en alle zekerheden/als kapot geslagen schalen…/ Maar dat ene blijft/mijn idealen.
Gedicht van Truus Menger



‘Bij elke opdracht bonst je hart je keel uit’

Truus Menger-Oversteegen was zeventien jaar, haar zusje Freddie vijftien, toen de twee zussen actief werden in het verzet tegen de nazi’s.  Nu is Truus  89 en nog steeds helder als glas. Terwijl ze koffie zet, kijken we rond in haar zonnige woning in het Noord-Hollandse Bovenkarspel. Schilderijen en beeldjes van haar hand sieren de voorkamer, in de boekenkast opvallend veel titels over het verzet.  Truus Menger is vooral bekend geworden doordat Freddie en zij in dezelfde verzetsgroep zaten als Hannie Schaft, ‘het meisje met het rode haar’ die kort vóór de bevrijding werd opgepakt en gefusilleerd. Hannie Schaft werd een icoon van het verzet, over wie boeken zijn geschreven en een film gemaakt. Truus Menger vindt het niet erg dat zij en haar zusje een beetje in Hannies schaduw staan. ‘Welnee. Ik heb m’n leven niet hoeven geven, zij wel’. Maar een documentaire over hun groep, over hoe het echt toeging in de illegaliteit, daar zou ze nog best aan willen meewerken.

Wanneer besefte u dat het onder de nazi-bezetting helemaal de verkeerde kant opging?
‘O, dat wisten we al veel eerder. Mijn moeder had vóór de oorlog Joodse vluchtelingen uit Duitsland in huis, ze zat in een hulpcomité. De familie Kaufmann, een vrouw met twee jongetjes. Zij hadden de bovenverdieping, m’n zusje en ik sliepen bij m’n moeder in bed en m’n broertje lag tussen twee crapauds. M’n moeder was politiek geïnteresseerd, strijdbaar, een sterke vrouw die voorleefde hoe het hoorde. ‘Om de hoek bij ons, aan de Nassaulaan in Haarlem, was een klein straatje waar hoertjes zaten. M’n moeder zei tegen ons: ‘denk eraan dat je beleefd bent tegen die dames en mevrouw tegen ze zegt’. Een keer had ik m’n portemonnee verloren, met daarin het hele bedrag aan steun voor ons vieren: 13 gulden 75. Dat was ongeveer het ergste wat je kon overkomen, ik moest ontzettend huilen. Die hoertjes hebben toen dat hele bedrag voor ons bij elkaar gebracht. Ik heb ze allemaal een zoen gegeven, ik was zo dankbaar.’   

Hoe bent u in het verzet terecht gekomen?
‘M’n moeder was communist, dan kom je al snel met mensen uit het verzet in aanraking. Het begon met illegale blaadjes rondbrengen. Of op straat kalken: ‘werkt langzaam, je helpt de nazi’s door hard te werken’. Op een grote zwarte muur kalkte ik: ‘Leve het dappere Russische volk!’ Daar heb ik een hele nacht over gedaan, want elke keer moesten we weer wegduiken. Ik heb ook Joodse kindertjes weg gebracht. Later, begin 1943, kwam daar het gewapend verzet bij. Dat hebben we m’n moeder nooit verteld. Pas helemaal tegen het eind van de oorlog. Ze was grijs geworden, want ze had van iemand gehoord dat ik was gefusilleerd. Maar dat was Hannie Schaft. We hebben verschrikkelijk gehuild, Freddie, mijn moeder en ik. Drie uur lang. Eindelijk kon je je tranen de vrije loop laten.
‘Een man kwam ons vragen voor het gewapend verzet. Hij had het over het oprichten van een ondergronds leger. Daar moesten ze echte partizanen voor hebben en ze dachten dat het wel iets voor ons was. Dat vonden wij ook. En, ging hij door, dan moet je bruggen opblazen en soms ook gebouwen. Het werd steeds interessanter… ja, moet je horen, als je zeventien en vijftien bent, dan vind je dat prachtig, toch? Spannend! Op een gegeven moment zei hij: en natuurlijk ook nazi’s neerschieten. Nou, zei m’n zuster een beetje beteuterd, dat heb ik eigenlijk nog nooit gedaan…’
Was er een reden waarom jullie die gevaarlijke opdrachten met drie vrouwen moesten doen?
‘Nee, ik heb ook wel opdrachten uitgevoerd samen met jongens.’
Maar was het niet zo dat vrouwen minder opvielen, minder snel verdacht waren?
‘Ja, dat is zo. Daarbij komt: m’n zus is klein en ze had vlechtjes met strikjes in haar haar. Als je haar niet kende, zou je denken dat ze een jaar of twaalf was.’


Weet u nog hoe het was, de eerste keer dat u op iemand moest schieten.
‘Ja, dat onthoud je altijd. Dat is niet zonder tranen gegaan. Je kan je niet voorstellen wat dat is om een kogel af te vuren en iemand in elkaar te zien zakken. Het hoort eigenlijk niet bij een mens, begrijp je wel? Je hoeft er niet trots op te zijn. Ik zal een van de weinige vrouwen zijn geweest, in Nederland, die een ander gedood hebben. M’n zuster ook. En dat blijft nog steeds een moeilijk punt. Want als je moet schieten, dan verlies je jeugd. Spijt heb ik niet, want ik weet wie ik heb neergeschoten. Niet zomaar NSBers, maar echte gevaarlijke verraders.’

Bent u wel eens bang geweest?
‘Mensen die niet bang zijn, bestaan niet. Elke keer dat je zo’n opdracht krijgt, dan bonst je hart je keel uit. Je bent ervoor uitgekozen en je doet het, omdat je je verantwoordelijk voelt. Maar niet van harte. Ik heb vaak gehuild. Freddie was veel moediger, maar die was ook twee jaar jonger en had iets van: kijk mij eens. We hebben loodsen van de Duitsers in brand gestoken, ik samen met m’n zus. Een brug proberen op te blazen… en een spoordijk.  Een held heb ik me nooit gevoeld. Welnee. Ik heb gewoon m’n best gedaan, je doet je plicht, je mensenplicht. Eigenlijk moet iedereen dat doen, al weet je natuurlijk dat dat niet gebeurt.
‘Soms had je er ook wel graag mee willen stoppen. Maar dat kan niet. Dan word je neergeschoten, omdat je teveel weet. Dus dat kon gewoon niet.’
Wat is het griezeligste wat u ooit heeft meegemaakt?
‘Hannie Schaft en ik moesten die brug opblazen, over het Spaarne. De verzetsgroep zou ons waarschuwen als er Duitsers kwamen, maar dat waren ze even vergeten. Wij stonden midden op die brug met een soort kneedbaar spul dat je onder de rails moest verbergen. Als er een trein overheen reed zou het gaan branden. Maar dat ging niet door, want ineens kwamen er Duitsers aan. Waar moest je in godsnaam naartoe?
‘Er leek geen uitweg, want als je naar beneden springt, dan word je doodgeschoten. Dus ik zeg tegen Hannie: de buitenkant! We zijn aan de stalen buitenkant van die brug gaan hangen. Aan onze handen. Het staal drukte diep in je vlees, het deed pijn, het was zo vreselijk, angstwekkend ook. Die Duitsers liepen voorbij, ze zagen ons niet. Toen ze eindelijk weg waren, heb ik met veel moeite Hannie naar boven weten te halen. Die kon echt niet meer. Daarna moest ik zelf ook weer omhoog. We hebben zitten huilen, de heldinnen… We waren helemaal kapot.’

Hoe is Hannie Schaft uiteindelijk opgepakt?
‘Ze ging ’s morgens weg bij de familie Elzinga. Ik ben nog achter haar aan gehold en heb gevraagd of ze haar pistool wel had thuis gelaten. Ze zei dat ik me er niet mee moest bemoeien. Ze had het bij zich, bij een doorlaatpost is ze aangehouden. Ze hebben het pistool gevonden en haar gearresteerd. Ze hebben haar haar gewassen, het was zwart geverfd, maar daaronder zat haar prachtige rode haar. Ja, toen was het bekeken. Met z’n drieën zijn ze de duinen ingegaan en hebben haar neergeschoten. Een wraakoefening van de SD. Ik was helemaal van de kaart. Ongeveer als een frontsoldaat die z’n maatje verliest. Je bent eigenlijk soldaat. Je kan elkaar niet missen.’
Heeft u na de oorlog geen last gehad van al die heftige ervaringen?
Voor een getraumatiseerd persoon heb ik alles mee. Ik kan schilderijen maken, beelden, gedichten.  Wat wil een mens nog meer? Ik had geen psychiater nodig, dat was ik zelf. Ik kan ook goed praten over wat we hebben gedaan en meegemaakt. Ik heb er op scholen over gesproken, honderden scholen, want ik leef al lang. Laatst nog in Hattem. Dan vraag ik de kinderen wat ze zelf zouden hebben gedaan. De antwoorden zijn vaak hartverwarmend. Op de allereerste school waar ik sprak, een christelijke school in IJmuiden, vroeg de onderwijzer of ik in God geloofde. Ik zei: U had ook kunnen vragen of ik in de mensheid geloof. Ik ben niet religieus opgevoed, maar ik geloof in het goede van de mens. De goeden zijn echt in de meerderheid hoor.’

Heeft u er ook met uw eigen kinderen over gepraat?
‘O, altijd! Mijn man ook, Piet zat ook in het verzet. We zijn daar altijd heel open over geweest, heel nuchter, heel gewoon. We hebben helemaal geen getraumatiseerde kinderen, gelukkig niet. Mijn oudste dochter is er alleen niet al te blij mee dat we haar naar Hannie hebben vernoemd. Dat wordt er heel vaak met de haren bijgesleept: ‘o, jij heet Hannie, vertel eens…’ Dat had van haar nou ook weer niet gehoeven.
‘M’n man heb ik in het verzet leren kennen. We moesten een dijk opblazen, voor een trein. Heel romantisch…ahum.  Ik zal ’t eerlijk zeggen, ik was zo bang, ik had wel in die dijk willen kruipen. Hij ging naast me zitten, pakte m’n hand en kneep erin. Een beetje bemoedigend. Ik ontvlamde helemaal. Ik was stom verliefd! Het is aan gebleven, ik ben 48 jaar getrouwd geweest. Een goed huwelijk was het. Ik heb geen ongelukkig leven gehad hoor, echt niet. Ik heb lieve kinderen, wat wil een mens nog meer?’


Geen opmerkingen:

Een reactie posten